woensdag 8 oktober 2008

GRAAF MAURICE LIPPENS

GRAAF MAUEICE LIPPENS

Hij is dus iemand van wie men (voorlopig toch, maar wacht tot de Advocaten van het bedrogen Volk hem hebben uitgebeend) niet manifest kan zeggen dat hij onschuldig is. Dat is de omfloerste maar correcte omschrijving door onze goede vriend

Marc Vanfraechem in
victa placet mihi causa
http://victacausa.blogspot.com/

als hij met daverende welsprekendheid de windhaan-uitspraken van de Keizer Karel van Berlare tegen het licht houdt. Het ware licht dan. Want Kareltje De Gucht ziet dikwijls vele lichtjes, om niet te zeggen al de sterren van de regenboog. Het leven voor hem is als een kerstboom, versierd met vele kaarsjes en grote blinkende blauwe bollen. Dat deze genius zijn Max Havelaar niet meer woordelijk kan citeren, mag hem niet ten kwade duiden, zijn jeugdige leeftijd immers laat vermoeden dat zijn opvoeding reeds de sporen draagt van het vroege Mei ’68 Neo-Marxcisme.
Ik heb, zoals Meester Guido Gezellle, in ‘Dien Avond en die Rose’ menig stond gesleten en genoten van de stille pracht van het betoog van
La langue de bois ,

zijnde het stukje van 7 oktober 2008 (onvertaalbare titel) van dit kleine schilderijtje. Het is met een innig gevoel van herkenning naar het gedicht van Bert Peleman over de 3 rechters die op het einde van het verhaal (en stom bauwde de winterse bossen in koor…) werden opgeknoopt, dat ik onderstaande passage overneem.

Gerechtsdienaar – Mynheer de rechter, daar is de man die Barbertje vermoord heeft.
Rechter – Die man moet hangen. Hoe heeft hy dat aangelegd?
Gerechtsdienaar – Hy heeft haar in kleine stukjes gesneden, en ingezouten.
Rechter – Daaraan heeft hy zeer verkeerd gedaan. Hy moet hangen.
Lothario – Rechter, ik heb Barbertje niet vermoord! Ik heb haar gevoed en gekleed en verzorgd. Er zyn getuigen die verklaren zullen dat ik 'n goed mensch ben, en geen moordenaar.
Rechter – Man, ge moet hangen! Ge verzwaart uw misdaad door eigenwaan. Het past niet aan iemand die... van iets beschuldigd is, zich voor 'n goed mensch te houden.
Lothario – Maar, rechter, er zyn getuigen die het zullen bevestigen. En daar ik nu beschuldigd ben van moord...
Rechter – Ge moet hangen! Ge hebt Barbertje stukgesneden, ingezouten, en zyt ingenomen met uzelf... drie kapitale delikten! Wie zyt ge, vrouwtje?
Vrouwtje – Ik ben Barbertje.
Lothario – Goddank! Rechter, ge ziet dat ik haar niet vermoord heb!
Rechter – Hm... ja...zoo! Maar het inzouten?
Barbertje – Neen, rechter, hy heeft me niet ingezouten. Hy heeft my integendeel veel goeds gedaan. Hy is 'n edel mensch!
Lothario – Ge hoort het, rechter, ze zegt dat ik 'n goed mensch ben.
Rechter – Hm... het derde punt blyft dus bestaan. Gerechtsdienaar, voer dien man weg, hy moet hangen. Hy is schuldig aan eigenwaan. Griffier, citeer in de praemissen de jurisprudentie van Lessing's patriarch.

Geen opmerkingen: