zondag 14 december 2008

BESTE KERSTWENSEN

BESTE KERSTWENSEN…
…Krijgt U, een beetje vroegtijdig, via mij, van ’t SCHELDT. En in overeenstemming met het Jaargetijde, past bij uitzondering naast al de luim, deze keer de ernst. En, voor onder de kerstboom, de meditatie…..
Laat mij toe te zeggen, dat de lijfspreuk van de heldin van het verhaal, Florence Nichtingale, van toepassing is op àlle aspecten van het leven….Niet alleen in de verpleegkunde. Niet hetzelfde, maar daaruit volgend is, wat Multatuli zei, en die kon het weten, dat ‘het plezier van het eten van salie ligt niet in het eten van de salie, maar in het eten van salie die men zelf gekweekt heeft. Iets in die zin. Waaraan we met z’n allen beter maar goed geloven. Om te komen tot wat de goede Gaston Geens, Vlaams Minister-President ooit voorhield: ‘wat we zelf doen, doen we beter’
’t Is nog minder hetzelfde, maar wat op ’t schouwberd staat in ’t Brugse Vrije, is ook juist: “Plus est en Vous”….
Wat we doen, we doen het goed. Een goed diner is beter dan een goed kookboek!
Het kerstfeest van De Telegraaf staat dit jaar in het teken van de Zorg. Uit de door dit dagblad gehouden enquête bleek dat alles wat met verpleging te maken heeft, ondergewaardeerd wordt. Men was het meest te spreken over de laagstbetaalden in de zorg. Dat zijn dus de verpleegkundigen, de mantelzorgers en de vrijwilligers. Uitermate ontevreden was men over hoog gesalarieerde managers en andere bureaucraten die nooit een patiënt zien, maar wél bezuinigen op noodzakelijke hulp. Vandaar vandaag enkele persoonlijke herinneringen aan die vaak onderschatte zorgverleners.

Mijn eerste echte contact met verpleegkundigen had ik al voor de Tweede Wereldoorlog, als jongetje van acht jaar. Op vakantie in Zandvoort aan Zee had ik mijn arm gebroken. Ik werd met spoed vervoerd naar de toenmalige rooms-katholieke Mariastichting in Haarlem, het dichtstbijzijnde ziekenhuis. De meeste verpleegkundigen aldaar waren nog echte kloosternonnen met indrukwekkende, bijna middeleeuwse kleding. Van een van die nonnen kreeg ik een ouderwetse ethernarcose toegediend, want moderne anesthesiologie bestond nog niet.

Pas de volgende dag kwam ik moeizaam weer bij kennis, op een grote zaal met meer dan twintig bedjes vol met katholieke jongetjes. In die tijd had ik een katholiek boezemvriendje dat precies wist hoe het er in de hemel uitzag. Alles was daar in wit en goud gehuld. Hij vond het jammer dat ik niet katholiek was, want nu kwam ik met zekerheid niet in dat witgouden hiernamaals terecht en konden we dus nooit meer samen spelen.

Supernon
Opeens ging de deur van de grote ziekenzaal open. Er kwamen twee schitterend in wit en goud geklede mensen binnen. Een soort supernon met een witte kap, voorzien van wijd uitstaande vleugels. Daarnaast een man in een witte toga, met een goudkleurige stola om. De witte engel droeg een soort dienblad met een paar kommetjes. Ik wist toen zeker dat ik de ingreep niet had overleefd. Ik was dood. Die vrouw was een superengel en de man in toga was natuurlijk Petrus. Ze gingen van bed tot bed, zeiden wat en stopten de patiëntjes wat in de mond. Ik wist niet wat het was, en wat er van mij verwacht werd. Ik stond doodsangsten uit dat ze zouden ontdekken dat ik niet het juiste geloof had en de hemel zou worden uitgegooid.

Petrus kwam naar mij toe met een ouweltje tussen zijn vingers. Maar op dat moment schoot de witte engel naar voren en siste: „Déze niet! Dat is een heiden!!” En zo ging de heilige communie aan mij voorbij. De engel bleek de hoofdzuster te zijn, Petrus was de huispastoor en ikzelf lag gewoon op een ziekenzaal met een loodzwaar gips om mijn arm. Maar de Mariastichting had medisch en verpleegkundig wel prima werk afgeleverd.

Veertig jaar later was ik hoogleraar in de anesthesiologie, met een grote staf van anesthesie- en intensivecareverpleegkundigen. Ze zagen er niet meer uit als blinkende engelen, maar bleken dat wél te zijn. Hun aandacht voor de patiënten ging veel verder dan wat er in hun cao stond beschreven. Hun toewijding en vakkennis was een van de factoren die ertoe bijdroegen de veiligheid in operatiekamers te verhogen en het werk tot een plezier te maken. Hun zorg strekte zich ook uit tot de jonge en nog onervaren arts-assistenten die nog in opleiding waren. Maar dat systeem bleek alleen goed te werken als er een grote mate van vertrouwelijkheid en collegiale vriendschap bestond tussen artsen en verpleegkundigen.

Deze positieve werkinstelling werd echter ernstig bedreigd door het opkomende management van beroepsregelaars die niet wisten hoe een patiënt eruitzag en die ook nooit op de werkvloer kwamen. Die zagen de geneeskunde alleen als een verzameling rekenmodellen en megalomane theorieën vanuit de universiteit Nyenrode, het zogenaamde managementwalhalla aan de Vecht. Daar had ook onze vroegere premier Wim Kok onder meer de truc met zijn benzinekwartje geleerd. Over dit soort management kreeg ik onlangs een brief van een tweetal zorgverlenenden, een arts en een verpleegkundige uit een groot ziekenhuis. Ik laat de schrijvers thans zelf aan het woord:

„…Ons werd aangeboden een ’Training Kwaliteit’. Voorwaar, een gat in de markt in het ziekenhuiswezen van deze tijd, zou je denken. ’Eindelijk’, verzuchtten wij, ’nu eens aandacht voor het welzijn van de patiënt: begeleiden, luisteren, verbeteren van de verzorgende en medische taken. Maar we hadden het natuurlijk kunnen weten. Wat werd ons op die cursus voorgeschoteld? Kwaliteitszorg in de vorm van documentenbeheer, opstellen van documenten, resultaatgebieden, stroomschema’s, werkprocessen, procesanalyse, management van materialen, protocollen en procedures, procesindicatoren en ga zo maar door.

Wederom ontbrak het belangrijkste woord: PATIËNT! Zou de kwaliteit niet aanzienlijk verbeteren wanneer de tijd die men besteedt aan bovenstaande gebakken lucht zou worden gegeven aan de patiënt zélf, met al zijn/haar zorgen en noden? En zou het plezier in het werk daarmee niet geweldig verbeteren? Wie weet wordt het vak van verpleegkundige dan zelfs weer aantrekkelijk.”

Geest van Florence
Tot zover de noodkreet uit de zorgsector, waarmee vermoedelijk enige honderdduizenden werkers in de zorg het volmondig eens zullen zijn.
Maar ook honderdvijftig jaar geleden leed de zorg onder het onbegrip van een kil en harteloos management. De eigenlijke uitvindster van de verpleging was Florence Nightingale (1820-1910). Een getalenteerde, jonge vrouw uit een Engelse elitefamilie. Zij wijdde haar leven aan de zorg voor zieken. Die bestond eigenlijk nog niet in die tijd. Ziekenhuizen waren toen veelal poelen van ellende en zogenaamde verpleegsters waren dikwijls dievegges, alcoholistes en prostituees die verplegen als een soort werkstraf moesten verrichten.
Florence zag kans door een hoog moreel, een rotsvast geloof in haar zaak en zeer lange werkdagen dit negatieve beeld in één mensenleven te veranderen. Zij verhoogde de sociale status van de verpleegkundige van alcoholische prostituee tot een bijna heilige professional. Doch ook toen moest zij vechten tegen kortzichtige, arrogante maar hooggeplaatste Britse hotemetoten met hun protocollen en managementwartaal. Maar Florence kreeg ze plat met de unieke zin: „Gentlemen, reading a cookery book is unlike a good dinner” (Het lezen van een kookboek is niet hetzelfde als een goed diner).
Wanneer komt de geest van Florence terug in de zorg?

Geen opmerkingen: