woensdag 22 juli 2009

DE KLEI EN HET VUUR (Deel 1)


DE KLEI EN HET VUUR (Deel 1)
Marc Joris


Op de Andaman-eilanden, voor de kust van Indië, wonen bevolkingsgroepen die al zestigduizend jaar in afzondering leven. Op grond van genetisch onderzoek veronderstelt men dat zij rechtstreeks afstammen van de eerste mensen die zich ooit buiten Afrika vestigden. Er zijn nog zo'n vierhonderd Andamanezen in leven. Ze behoren tot twee
verschillende stammen. Hun talen zijn met geen enkele andere bekende taal uit heden of verleden verwant. Maar het vreemdste is dat de Andamanezen, net zoals de pygmeeën van de Akastam, nog steeds geen vuur kunnen maken. Net zoals de oermensen bewaren en vervoeren zij gloeiende sintels en smeulend hout in kleipotten. Dit vuur wordt al duizenden jaren bewaard en oorgegeven,
zonder dat het ooit is gedoofd. Er zijn geen vulkanen op de eilanden, dus het vuur is waarschijnlijk afkomstig van branden die zijn ontstaan na blikseminslagen, millennia geleden, lang vóór de iramiden werden gebouwd, lang vóór in Sumerië, de Indusvallei of het huidige China de eerste grondslagen van beschaving werden gelegd. Dat vuur is ouder dan gelijk welk schriftsysteem, gelijk welk gebouw, zelfs ouder dan de primitiefste vormen van landbouw. Maar het is altijd bewaard gebleven. ïThe Book of General Ignorance, Lloyd & Mitchinson, uitg. Faber and
Febet; Londen) Er is nog iets zeer merkwaardigs in de cultuur van de Andamanezen: hun oppergod Puluga lijkt heel veel op de God uit de bijbel. Hij is onzichtbaar, eeuwig, onsterfelijk en alwetend. Hij biedt de mensen liefde en troost als zij lijden, maar hij wordt woedend als zij zondi-
gen, en als het te erg wordt, straft hij hen door een grote vloedgolf te sturen. Waarschijnlijk is dat het oudste zondvloedverhaal uit de menselijke geschiedenis. De herkenbaarheid daarvan is bijna ontroerend. Die primitieve mensen, die niet eens vuur kunnen maken, hebben misschien altijd al een intuïtieve kennis gehad van de Ene Ware God, lang vóór het christendom en zelfs het judaïsme bestonden, lang vóór Abraham en Echnaton.
Een sinteitje geloof
De beschrijving van die kleipotten met gloeiende sintels waarin het vuur generaties lang wordt doorgegeven, trof mij omdat ze zo'n sterke gelijkenis vertoont met het spirituele vuur dat in het christendom al tweeduizend jaar wordt doorgegeven en in het jodendom nog veel langer. Het vuur is natuurlijk het vuur van de geest, van het geloof, van Jezus en Mozes en Abraham en de profeten. De klei is de kerk. Met de hand geschreven evangelies, boekrollen met de teksten van
de Thora, gedrukte bijbels uit de eeuwen na Gutenberg, houten staafkerkjes, wierook, altaren, psalmen, keppeltjes, mijters, tiara's en kathedralen, glasramen, orgels, synagogen, gebedsriemen, religieuze muziek, kruisbeelden en polyfone missen, maar ook de kerkelijk hiërarchie, het rabbinaat, de wetteksten en de theologie, de kerkfabrieken en de parochies ... Het is allemaal klei, bedoeld om het vuur te bewaren en door te geven. Soms lijkt er nog zo weinig over te blijven, alleen maar sintels en gloeiende as. Maar die vonken kunnen opnieuw aangeblazen worden, tot een haardvuur dat ons beschermt tegen de onbarmhartige vrieskou, tot vuur voor de oven met het
brood, tot licht in de lampen en de fakkels en de kaarsen, en soms, als het misgaat, tot bosbranden of een vuurstorm die een hele stad verwoest. Het vuur kan niet blijven bestaan zonder het nederige omhulsel van klei. En de klei is nutteloos als er niet minstens nog een sinteitje geloof overblijft. Veel geloof is verloren gegaan omdat mensen het onderscheid tussen de klei en het vuur niet meer
begrepen of niet meer wilden begrijpen. Vele religieuze leiders zijn dronken geworden van macht en hoogmoed, omdat zij dachten dat zij greep hadden op het goddelijke of dat zij Gods gezanten of uitverkorenen waren, terwijl zij alleen maar over de klei regeerden. Velen zijn gegrepen door het waanbeeld dat de klei belangrijker was dan het vuur, dat een kerk geleid kon worden als een wereldlijke staat. met legers en beulen, met inquisiteurs, paleizen, hovelingen en de verkoop van aflaten of in de moderne tijd, met subsidies en lippendienst aan de heersende politieke ideologieën. Velen stelden de klei voorop en vergaten het vuur. En soms offerden zij zelfs het vuur op aan
de klei.
Eerbied of hybris
Een kind van mijn catechesegroep vroeg me eens waarom er zoveel kunstvoorwerpen in kerken stonden, zoveel goud en zilver. Was dat allemaal wel nodig? Was dat niet helemaal verkeerd? En ik ken ook enkele volwassenen die aan het christendom zijn beginnen twijfelen door de fabelachtige rijkdommen te zien van de Vaticaanse musea en Sinr-Pieters in Rome. Heeft de klei daar het vuur niet verstikt? Niet noodzakelijk. Als het goud en de schilderijen en de marmeren beelden bedoeld zijn om God te eren, om uit te drukken hoe kostbaar en verheven het Heilige voor ons is, om een scheiding aan te brengen tussen de profane en de sacrale wereld, dan is er niets verkeerds mee. Alleen de mooiste kunstwerken kunnen een glimp suggereren van de schoonheid van de spirituele wereld. In die zin zijn ze waarlijk transcendent. Zelfs arme mensen in àlle godsdiensten en àlle culturen hebben de behoefte God of de goden te eren met offers en kostbare geschenken. In Latijns-Amerika moeten priesters soms een beetje op de rem staan. Nee, het is echt niet nodig geld in te zamelen voor nóg een duur Mariabeeld of een nóg grotere monstrans. Wij hebben nu de neiging ons modern materialisme en cynisme te projecteren op het verleden en aan te nemen dat koningen, keizers en pausen alleen kathedralen lieten bouwen en religieuze kunst lieten vervaardigen om hun eigen prestige te vergroten en niet uit eerbied voor God. Dat godsdienst voor hen slechts een instrument was. Dat het hen alleen om de klei van de macht te doen was, en niet om het vuur van het geloof. Ja, machthebbers zijn waarschijnlijk altijd in zekere mate cynisch en hypocriet geweest, nu evengoed als in de Middeleeuwen of de Renaissance. Maar we weten niet of er naast dat cynisme en dat machiavellisme niet ook nog oprecht religieus gevoel was overgebleven, en waarschijnlijk ook een zekere "vreze Gods".
Net zoals vele politici nu niet alleen door eigenbelang worden bewogen, maar dikwijls door ideologiën. Zij het dan meestal absoluut immorele en onchristelijke ideologieën. Maar dat is nog altijd iets anders dan cynisme. hebzucht of eigenbelang. Als een bisschop een met goud doorstikt gewaad aantrekt uit eerbied voor God, dan stel hij een waarlijk religieuze symbolische handeling. Als hij datzelfde gewaad aantrekt om zichzelf machtig te voelen en verheven, zoals een generaal in vol ornaat verheven is boven de gewone soldaten, dan is hij alleen verwaand. Dan lijdt hij aan dezelfde hybris als wereldlijke heersers. Dan wordt het vuur door de klei verstikt. En in werkelijkheid was de situatie waarschijnlijk nooit zwartwit, waren beide motieven, het seculiere en het religieuze, onontwarbaar met elkaar verstrengeld. Men voelt intuïtief aan dat er een wereld van verschil bestaat tussen een paus die een fortuin uitgaf aan een basiliek of aan de fresco's in de
Sixtijnse Kapel en een andere die met zo'n fortuin juwelen kocht voor zijn maîtresses. En zelfs daar is de scheidingslijn soms onduidelijk, want sommige pausen deden beide dingen tegelijk. De zonden en zelfs de misdaden van pausen, monniken, priesters en andere geestelijke leiders
kunnen een reden zijn om de kerk de rug toe te keren, om hervormingen te eisen of zelfs om een muiterij te beginnen, zoals Luther dat heeft gedaan. Maar ze kunnen nooit een goede reden zijn om het geloof overboord te gooien. Het vuur kan niet aangetast worden door fouten in de klei.
De mens maakt een grove denkfout als hij het vuur verwerpt omdat de klei niet deugt.
De noodzaak van structuren
Zonder het vuur is de klei waardeloos. Maar ook het omgekeerde is waar: zonder het omhulsel van klei kan het vuur niet overleven. Toen ik in de middelbare school zat, in de jaren '60, werd de kerk
geteisterd door een verschrikkelijke Beeldenstorm. En het waren niet de geuzen die zoveel verwoestingen aanrichtten, maar de katholieken zelf. Ja, misschien moest er wat meer soberheid komen. Misschien moest er inderdaad in de overdadige bomen van het rijke Roomse leven
gesnoeid worden. Maar het snoeien ging zo diep dat vele bomen stierven ... Mijn verbijstering, verdriet en woede daarover werden nog versterkt toen ik zag dat zovele gelovigen, leken en geestelijken, geen vinger uitstaken om die kaalslag tegen te houden. Ze lieten het zomaar gebeu-
ren. Ze durfden niet eens voor hun tradities vechten. Was hun geloof dan zo weinig strijdbaar? Was het achter de façades van volle kerken dan al helemaal uitgehold? Voor mij was het de ondergang van een wereld, de patriarchale wereld van de oude, vertrouwde katholieke kerk, waarin
ik als kind geborgen en gelukkig was geweest, de kerk die een wonderlijke poort had getoond naar een hogere wereld, die een bastion was in de strijd tussen goed en kwaad. De symbolen, tradities en rituelen waarmee mijn ziel met duizenden fijne draadjes verbonden was, werden plots verbannen. In mijn vroegere school werd toen een kerk gebouwd die eruitzag als een betonnen bunker. Niet gewoon sober, maar kaal, modern en dood, zonder ziel, zonder geschiedenis. Het was toen bon ton smalend te doen over al die oude symbolen, tradities, gewaden, gebouwen en liederen. Dat was zogezegd nauwelijks meer dan bijgeloof. Het was maar oppervlakkige schone schijn, overbodige materiële franje. Het was slechts klei, niet vuur, en alleen dat vuur telde toch, nietwaar? Je kon toch even goed de mis opdragen in een gewoon klaslokaal?
Beelden, wierook en glasramen waren toch nergens voor nodig? De priester kon toch evengoed gewoon een trui en een slobberbroek dragen? Dààr hing het geloof toch niet van af? Dat was toch de essentie niet. Nee, inderdaad, dat was niet de essentie. Het was slechts klei, niet vuur. Maar toen dat omhulsel van klei was weggegooid, toen doofde ook het vuur heel snel. Duizenden generaties mensen van een paar dozijn verschillende godsdiensten en beschavingen, hadden dat in hun hart altijd geweten. Maar de moderne mens dacht dat hij het allemaal beter wist. Dat hij met zijn briljante verstand tabuia rasa kon maken. Dat hij de millennia oude wetten van de goden en de geschiedenis van zich af kon schudden zoals een slang dat doet met haar verdroogde huid. En - oh ironie! - de ergste beeldenstormers, die zo hautain de spot hadden gedreven met de oubollige katholieke rituelen, gingen daarna wierook en kaarsen branden in boeddhistische tempels, zij hingen aan de lippen van oosterse monniken in saffraankleurige gewaden, of zij voltrokken vol toewijding en in opperste concentratie de complexe rituelen met de duizendbladstengels van het Chinese I Tsjing, het Boek der Veranderingen. Chassez le naturel, il revient au galop. Ik wijs alleen op de ironie van die situatie. Ik wil niet echt de spot drijven met die mensen. Zij hebben ten-
minste nog hun religieuze bezieling bewaard. Zij hebben tenminste nog naar spirituele waarheid gezocht, al is het dan niet langs christelijke wegen. Zij voelden de leegte in de kerk tenminste nog aan als een pijnlijk gemis. Zovele anderen zijn gewoon hedonisten en materialisten geworden. Of ze hebben geprobeerd de leegte te vullen met drugs en seksuele escapades. En tenslotte, om helemaal eerlijk te zijn: toen ik jonger was heb ik ook heel dikwijls in wanhoop, in de duistere nacht van de ziel, het ritueel met de duizendbladstengels voltrokken.

Geen opmerkingen: