dinsdag 24 november 2009

MOHAMMED IBN ABDULAH, ROVER HOOFDMAN



EN TOEN BLEVEN DE ARABIEREN (2)
Deel II



De manier waarop de Arabieren het bestuur organiseren van de nieuw ver- overde gebieden gelijkt heel erg op de kolonisering van Afrika in de 20ste eeuw.
De Arabieren zijn ziekelijk nationalistisch (nog altijd) en zo overtuigd van de
superioriteit van de eigen nieuwe ideologie dat ze letterlijk afstand nemen van
de veroverdde volkeren. Op die manier consolideren ze onbewust hun heerschap- p lange termijn.


In tegenstelling tot bijvoorbeeld de Germanen bij hun volksverhuizingen naar het Romeinse Rijk, nemen ze niet de taal of een deel van de wetgeving of de gewoontes over van de autochtonen. Ze zijn trouwens geen volksverhuizers die met vrouwen kinderen betere weidegronden zoeken. Dit zijn harde en gedisciplineerde veroveraars en plunderaars die zich haast zonder bagage verplaatsen. Ze herleiden een deel van de bevolking tot slavernij en laten die slaven gloednieuwe steden bouwen waar de Arabieren bij elkaar wonen. Ze vestigen zich niet in de oude steden. Ze lopen dus niet het gevaar bij een opstand vernietigd te worden omdat ze verspreid leven. Ze kunnen integendeel uit de eigen stadsbewoners direct een legertje op de been brengen.

Natuurlijk nodigen ze hun stamgenoten uit zich bij hen te voegen van het moment dat ze zich zeker voelen in hun macht. Lange tijd zijn de Arabieren in hun veroverde gebieden een minderheid van zo'n tien procent. En die minderheid leeft als een parasiet op de kosten van de autochtonen. Arabieren van de eerste generatie denken er niet aan te werken. In Perzië krijgen ze zelfs een uitkering op kosten van de Perzen. Maar men moet er wel bij vertellen dat de belastingen die ze heffen dikwijls
lager zijn dan de sommen die de Oost-Romeinse keizer, of de Perzische sjah, uit zijn onderdanen perste. In de meeste delen van het nieuwe rijk betalen de niet-moslims altijd het dubbele van de hoofdelijke belasting die de moslims verschuldigd zijn. In andere delen moeten moslims niets betalen. De nieuwe Arabische heerserhebben er dus geen financieel belang bij als te veel nieuwe onderdanen zich uit opportunisme bekeren, al kunnen ze zogenaamde bekeerlingen niet weigeren.

Maar het duurt bijna 400 jaar vooraleer in dat reusachtige rijk (de afstand tussen Mauretanië en Samarkand bedraagt 7.000 kilometer) een meerderheid van de mensen moslim is. Eerst 60 jaar na de verovering van de helft van het Oost-Romeinse Rijk verdwijnt het Grieks als de taal van de administratie. In Damascus nemen de Arabieren een heel lange tijd de helft van de kathedraal in beslag als moskee. De andere helft blijft christelijk.

Weinig verzet

De Arabische verovering van Syrië en Palestina wordt natuurlijk vergemakkelijkt door de permanente intriges in Constantinopel waar een keizer nooit echt zeker van zijn troon is. Dikwijls wordt daar meer energie aan interne intriges besteed dan aan de oorlog met de Arabieren. De hoofdstad van het Oost-Romeinse Rijk is zo groot en belangrijk dat ze altijd nieuwe Griekse immigranten kan absorberen en de Griekse elite die het rijk bestuurt, blijft bijna nooit ter plaatse
na de Arabische overval. De Griekse ambtenaren en militairen vluchten liever zodat het bestuur overal onthoofd wordt en de Arabieren gemakkelijk hun plaats kunnen innemen.

Het in Arabische ogen schatrijke Egypte wordt door 4.000 Arabieren uit Jemen veroverd op nauwelijks twee jaar tijd. Egypte is misschien niet meer de graanschuur uit de oudheid en wordt geteisterd door epidemieën en ontvolking, maar de buit is nog altijd reusachtig. Het Griekse verzet is weer zeer slap en de machthebbers hebben er nooit aan gedacht de koptische ketters (in hun ogen) te bewapenen. De bevelhebbers van de multinationale Oost-Romeinse legertjes riskeren dikwijls het eigen hachje niet en vluchten liever. De Egyptenaren blijven passief en begrijpen eerst zo'n honderd jaar na de verovering de ware aard van de islam en de Arabieren. Ze komen in opstand, maar dan is het te laat.
Het duurt natuurlijk een tijdje voor zo'n betrekkelijk klein groepje veroveraars een reusachtig land als Egypte verteerd heeft en voorlopig beperken de Arabieren zich tot wat raids in de rest van de Noord-Afrikaanse gebieden van Constantinopel: kwestie van wat kerken te plunderen voor het goud en het zilver. En natuurlijk nemen de Arabieren graag de kostbaarste grondstof van allemaal met zich mee: slaven, om de heersers in Arabië gelukkig te maken en om de ontvolking in Egypte, Syrië en Perzië wat af te remmen.
Maar ten slotte beginnen ze in de tweede helft van de 7de eeuw aan hun nieuwe opmars. Historici wijzen erop dat de geluksfactor dikwijls de voornaamste rol speelt in de verovering van het rijk. Maar het is ook waarschijnlijk dat Arabische spionnen wel degelijk hun makkers inlichten dat dit de juiste tijd is om toe te slaan. De verovering van de vroegere welvarende Romeinse provincie Africa is dan ook een makkie. Deze andere graanschuur uit de antieke wereld is na de implosie van Rome en de verovering door de Vandalen van de provincie altijd maar achteruitgeboerd. Keizer Justinianus
heeft honderd jaar tevoren de provincie laten heroveren met enorm veel oorlogsgeweld. Sindsdien is de provincie een marginaal deel van het Oost-Romeinse Rijk met een Grieks-orthodoxe elite en een bevolking van grotendeels analfabete roomse Berbers die geen schrijftaal bezitten en alleen wat
Latijn kennen. Het verzet tegen de Arabische legertjes is minimaal. In 680 zijn de Arabieren al aanwezig in het huidige Marokko. De laatste Griekse vesting, de Romeinse stad Carthago, die ooit 500.000 inwoners had, valt in 698.
Zij weten het
De Arabieren hebben feitelijk maar één hardnekkige tegenstander: de tientallen Berberstammen waarmee ze langdurig oorlogen voeren, zij het dikwijls geassisteerd door andere Berbers. In deze oorlogen zijn mensen de belangrijkste buit voor de Arabieren en de animositeit tussen veroveraars en veroverden duurt tot vandaag verder in Noord- Afrika (en niet alleen daar; Arabieren en Berbers wonen in Borgerhout ieder aan hun kant van de Plantin en Moretuslei). Natuurlijk zijn er ook bij de Berbers opportunisten die zich bekeren en die wel wat zien in die nieuwe orde, want de Arabieren erkennen talent en verdiensten. Een Arabische aristocratie bestaat zeer zeker. De stamleden
van ibn Abdullah, de uitvinder van de islam, hebben veel praats en zijn niet arm. Maar de heersers, gouverneurs, generaals vinden niet per definitie dat hun oudste of zelfs een jongere zoon alle talenten in huis heeft en hen moet opvolgen.
De Berber Tariq (Gibraltar dankt zijn naam aan hem) krijgt het bevel over een legertje Berberbekeerlingen dat in 711 het Iberische Schiereiland binnenvalt; aanvankelijk alleen om te roven. Maar in het WestGotische Rijk heerst er een opvolgingscrisis en weer is het verzet eerder zwak in het
ook al dunbevolkte Iberië. Nadat een Arabisch legertje ook zijn deel van de buit komt opeisen, stort het rijk in elkaar. Vijf jaar later is het grootste deel veroverd. Alleen in het noordwesten houden wat christelijke staatjes stand omdat de moslims niet erg geïnteresseerd zijn in de onvruchtbare plateaus.
Maar in de lente en de zomer trekken Arabische groepjes over de Pyreneeën het Frankische Rijk binnen om daar wat weg te slepen. Ze bereiken zelfs Autun in Bourgondië. Waarschijnlijk is het nooit de bedoeling het Frankische Rijk te veroveren, want de Franken kunnen wel een strijdbijl en een zwaard hanteren. De zware nederlaag tegen het leger van Karel Martel nabij Poitiers in 732 maakt de Arabieren duidelijk waar de grens van hun expansie ligt. Inmiddels gaan de veroveringen in het Oosten verder. Rond 750 is ook een groot deel van het huidige Turkmenistan en Oezbekistan verovert. De Arabieren nemen ook Kabul en Afghanistan in, plus Sind (nu WestPakistan). Maar ze botsen overal op nog niet bekeerde Turkse stammen en daar stopt het feest.
Natuurlijk eindigt niet iedere tocht op een overwinning. Soms lijden de Arabieren al eens een nederlaag en moeten ze zich terugtrekken. Maar ze komen altijd terug want hun dar-al-islamideologie verdraagt niet dat het gebied waar ooit een moslimvlag gewaaid heeft, niet meer islamitisch is. In Israël maken ze zich dan ook geen enkele illusie over de aard van de zogenaamde vrede die het land
gesloten heeft met sommige Arabische staten. Zelfs Spanjaarden en Portugezen weten het. Een wapenstilstand, desnoods eentje die eeuwen duurt, is mogelijk, maar een echte vrede met ebiedsverlies wordt nooit aanvaard door de overtuigde aanhangers van een barbaarse ideologie.
JAN NECKERS
Bron: De grote Arabische veroveringen. Het ontstaan van het islamitisch rijk van Afghanistan tot Spanje (Hugh Kennedy).


Toemaatje als Geheugensteuntje
Alexandria et Aegyptus ("Alexandrië en Egypte") was de naam die Egypte kreeg toen ze in 30 v.Chr. werd ingelijfd door Gaius Iulius Caesar Octavianus (Augustus) en zou uitgroeien tot het privé-domein van deze en zijn opvolgers.[1]
Nadat Octavianus een klinkende overwinning had behaald in de slag bij Actium tegen Marcus Antonius en Cleopatra VII, vluchtte deze laatste weg naar Alexandrië gevolgd door Marcus Antonius die zijn vloot in de steek liet. Hierop zette Octavianus de achtervolging in.
Marcus Antonius pleegde zelfmoord omdat hij meende dat zijn geliefde Cleopatra hem al was voorgegaan. Toen Octavianus in Alexandrië arriveerde, en Cleopatra dit samen met de dood van haar man Marcus Antonius vernam, besloot ze hem in de dood te volgen. Door een beet van een cobra (het dier van Wadjit dat de koning van Opper-Egypte moest beschermen tegen onheil) stierf de laatste Hellenistische farao van Egypte en kwam er een eind aan de Hellenistische periode.
Octavianus nam de kinderen van Marcus Antonius en Cleopatra mee, maar liet Caesarion, de toen zeventienjarige farao en (vermeende) zoon van Gaius Iulius Caesar en Cleopatra vermoorden. Na deze kinderen in gouden kettingen geketend te hebben meegevoerd in zijn triomftocht, zou Octavianus ze aan zijn zuster Octavia geven om ze samen met hun stiefzussen op te voeden.
Nadat hij de slag bij Alexandrië had gewonnen, nam Octavianus Egypte over voor het Romeinse volk en haar senaat (S.P.Q.R.), die het echter aan Octavianus schonk als privé-domein en hem tot princeps (eerste) maakten en de titel Augustus (verhevene) toekenden bij zijn terugkeer in Rome.

Aldus ontstond de provincia Alexandria et Aegyptus die in tegenstelling tot de andere aan Augustus toegekende provinciae bestuurd werd door een praefectus Alexandreae et Aegypti die afkomstig was uit de ordo equestri in plaats van door een senatoriale legatus Augusti pro praetore. Deze praefectus stond ook in voor een groot deel van Rome's voedselvoorziening, daar Egypte de graanschuur van de wereld was.
De provincia Alexandria et Aegyptus zou haar bijzondere positie in het Imperium Romanum zeer lang behouden.
De naam Alexandria et Aegyptus ("Alexandrië en Egypte") getuigt van het feit dat Alexandrië, gelegen aan de westrand van de Nijldelta, met zijn Hellenistische cultuur als een afzonderlijke entiteit werd beschouwd. Het was een Griekse πόλίς. De Griekstalige Alexandrijnen noemden hun stad "̉Αλεξάνδρεια παρα Αι̉γυπτoν", d.w.z "Alexandrië bij Egypte" en niet "Alexandrië in Egypte".
In Alexandria et Aegyptus waren negen cohortes gelegerd, waarvan drie in Alexandrië, drie in Syene (dicht bij de grens met Ethiopië) en drie in het binnenland


Noteer dat Cleopatra eerst de geliefde was geweest van Julius Caesar en herinner U ook de ‘Rede van Marcus Antonius’ bij Shakespeare…met de memorabele oratorische vondst ‘Brutus was a honorable man’…Brutus, de aangenomen zoon van Caesar, was namelijk een van zijn moordenaars.






.

Geen opmerkingen: